Jurisprudentie
Afd. bestuursrechtspraak Raad van State 15 september 2004
Toepassing Spoedwet wegverbreding A2: doorwerking internationaal
recht, m.e.r. en luchtkwaliteit.
Vindplaats
200401178/1, M en R 2004/10, nr. 97 (m.nt. Jesse en Verschuuren)
Regelingen
Spoedwet wegverbreding art. 9
Besluit luchtkwaliteit artt. 1 lid 2, 8 en 13
Besluit m.e.r., bijlage onderdeel C onder 1.4
Grondwet art. 93
Europese overeenkomst internationale hoofdverkeerswegen
Casus
Toepassing Spoedwet wegverbreding op rijksweg A2 tussen twee
knooppunten. Met de wegaanpassingsbesluit wordt beoogd het aantal
rijstroken gedurende de spitsperiode uit te breiden van 2x2 naar
2x3. Appellanten stellen beroep in tegen het wegaanpassingsbesluit
van minister van V&W wegens strijd met:
1. Europese overeenkomst inzake internationale hoofdverkeerswegen
("Overeenkomst"); de rijstroken op de A2 zijn na de wegaanpassing
smaller dan de voorgeschreven minimum breedte en de voorgeschreven
vluchtstroken en obstakelvrije zones ontbreken; de ontstane situatie
voldoet niet aan hetgeen de Overeenkomst als uitgangspunt
formuleert;
2. Besluit luchtkwaliteit; resultaten van de onderzoeken naar de
gevolgen van de wegaanpassing voor de lokale luchtkwaliteit worden
betwist;
3. Besluit m.e.r. en EG-m.e.r.-richtlijn; ten onrechte is geen
milieueffectrapport opgesteld.
Rechtsvraag
Is het wegaanpassingsbesluit in strijd met de drie bovengenoemde
bepalingen?
Uitspraak
Ja, het wegaanpassingsbesluit sneuvelt op alle drie de aangehaalde
bepalingen.
Ten aanzien van de voorschriften uit de Overeenkomst kwalificeert de
Afdeling deze - hoewel ze deels als aanbevelingen en
inspanningverplichtingen zijn geformuleerd - als een ieder
verbindende bepaling en toetst het derhalve aan het verdrag als ware
het nationale regelgeving. Uit de formulering van het verdrag leidt
de Afdeling dat afwijking is toegestaan, maar dat uit een grondige
motivering moet blijken dat aan de afwijking een belangenafweging is
voorafgegaan en dat alternatieven zijn afgewogen. Het bevoegd gezag
heeft dit nagelaten. Dit is in strijd met een deugdelijke
motivering.
Voorst acht de Afdeling dat de in het Besluit luchtkwaliteit
gestelde grenswaarden gelden voor de buitenlucht als geheel. Bij het
nemen van het wegaanpassingsbesluit was onvoldoende informatie
aanwezig om te beoordelen of wordt voldaan aan de grenswaarden. De
Afdeling vernietigt het besluit op grond van artikel 3:2 en 3:46
Awb.
Tot slot oordeelt de Afdeling met een beroep op de ruime
werkingssfeer en het brede doel van de richtlijn dat de beoogde
capaciteitsuitbreiding en de daaruit mogelijk voortvloeiende
verkeersaantrekkende werking aanzienlijke nadelige gevolgen kan
hebben voor het milieu. Derhalve had voor het nemen van de
A2-wegaanpassingsbesluit eerst een m.e.r. moeten worden uitgevoerd.
Commentaar auteur
Al jaren spitst de jurisprudentie van de Afdeling toe op de vraag of
een verdragsbepaling waarop een beroep wordt gedaan 'een ieder
verbindend' is. Doorgaans verplichten internationale verdragen tot
nadere activiteiten van de verdragspartijen en bleek veelal uit de
formulering dat ze niet bedoeld zijn om aan burgers afdwingbare
rechten te verlenen. Meestal komt de Afdeling dan ook snel met de
conclusie dat een bepaling niet een ieder verbindend is. In casu
acht de Afdeling de bepaling uit de Overeenkomst echter zodanig
concreet en hanteerbaar dat zij door de rechter kunnen worden
toegepast. Hiermee lijkt de Afdeling de wetgever een tik op de
vingers te willen geven, deze kan immers nog zo hard roepen dat het
niet een verbindende bepaling is, het is de rechter die hier
uiteindelijk over gaat.
De rechter toetst aan het verdrag als ware het nationale
regelgeving. Vernietiging vindt plaats vanwege strijd met het
motiveringsbeginsel: het bevoegd gezag had moeten motiveren waarom
het afweek van de aanbevelingen uit het verdrag. Doorwerking van
internationale milieuverdragen in het nationale recht.
Ondanks dat het Besluit m.e.r. niet expliciet verplicht tot het
opstellen van een MER omdat geen (fysiek) aanpassing van het
weglichaam is beoogd, had gelet op de bredere doel van de Richtlijn
m.e.r. dit wel gemoeten. Ook hier zien we het belang van de
Richtlijn m.e.r. naast het Besluit m.e.r. Dit is opgesteld ter
implementatie van de bepalingen en de doelstellingen van de
richtlijn. De Afdeling overweegt in dit belang dan ook dat de tekst
van het Besluit m.e.r. moet worden uitgelegd in het licht van deze
bepalingen en doelstellingen.
Deze uitspraak laat wederom zien hoe groot de invloed van het
internationaal en Europees recht is geworden op het nationale
milieurecht. |