Jurisprudentie
Afd. bestuursrechtspraak 21 januari 2004
Storten afval achter geplaatste oeverbeschoeiing is lozing.
Vindplaats
200300492/1, M en R 2004/4, nr. 32 (m.nt. Van Rijswick)
Regelingen
Wvo art. 1 en 4 lid 1
Uitvoeringsbesluit art. 1 lid 2
Casus
Verzoek om handhaving door een derde aan het Hoogheemraadschap
inzake een geplaatste oeverbeschoeiing op enige afstand van de oever
en opvulling van de ruimte met boomschors en houtsnippers. Het
Hoogheemraadschap wijst dit verzoek af.
Rechtsvraag
Is sprake van een lozing waarop de Wvo van toepassing is?
Uitspraak
De Afdeling stelt vast dat verweerders (het Hoogheemraadschap) niet
hebben betwist dat de opvulmaterialen mogelijkerwijs
verontreinigingen bevatten. Maar zij zijn in de afwijzing van het
handhavingsverzoek in het geheel niet ingegaan op de vraag of
genoemde stort van materialen in het water tussen de beschoeiing en
de wal van de sloot mogelijk een lozing is in de zin van de Wvo
waarop het vergunningstelsel van de Wvo van toepassing is. Evenmin
zijn zij ingegaan op de vraag of afvalstoffen, verontreinigende of
schadelijke stoffen uit de op het bedrijfsterrein en in de sloot
gestorte materialen met regenwater of ander water afstromen naar het
oppervlaktewater. De Afdeling houdt het daarom voor mogelijk dat
vergunningplichtige lozingen plaatsvinden.
Commentaar auteur
Annotator Van Rijswick constateert dat de Afdeling een iets andere -
ruimere - benadering kiest van het begrip afvalstof. In deze
uitspraak wordt uitgegaan van de handeling die bepalend is voor de
vraag of er sprake is van een lozing. Daarmee sluit de Afdeling meer
aan bij de definiëring van het Europese Hof van Justitie inzake
lozingen dan in de uitspraken waarin zij heeft bepaald dat –
bijvoorbeeld – de depositie van ammoniak (varkenshouderij) géén
lozing is. Het is daarmee nog niet duidelijk of dit nu de nieuwe
lijn is waarmee de Afdeling zal bepalen of er wel of niet sprake is
van een lozing. De annotator hoopt van wel.
|