Naar Index Vormt de Flora en faunawet een mogelijke belemmering voor een vrijstelling ex. Art. 19 lid 1 WRO ?

Jurisprudentie

 

Afd. bestuursrechtspraak Raad van State 12 mei 2004

Is de Flora- en faunawet een belemmering voor een vrijstelling ex. art. 19 lid 1 WRO?

 

Vindplaats
200305190/1, Handleiding milieuwetgeving, Snelle berichtgeving

Regelingen
WRO art. 19, lid 1
Flora- en faunawet art 10

Casus
B & W van Purmerend hebben een bouwvergunning en vrijstelling art. 19, lid WRO verleend voor het oprichten van een manegecomplex. Bezwaar en beroep door derden zijn ongegrond verklaard, het laatste bij de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening. Dit had onder meer betrekking op het gevolgen van het bouwwerk voor het leefgebied van de steenuil. De Afdeling oordeelt in hoger beroep.

Rechtsvraag
Vormt de Flora- en faunawet een belemmering voor het kunnen verlenen van vrijstelling ex art. 19, lid 1 WRO?

Uitspraak
De Afdeling stelt dat de F & F-wet hiervoor het primaire beoordelingskader is, maar dat het college geen vrijstelling had kunnen verlenen indien en voorzover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de F & F-wet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat.

"Als uitgangspunt geldt dat niet ieder bouwplan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving reeds daarom moet worden aangemerkt als een opzettelijke verontrusting van beschermde diersoorten als bedoeld in artikel 10 van de Flora- en faunawet."

Appellanten hebben in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat in de bouwperiode of daarna eventuele vaste rust- en verblijfplaatsen van de steenuil in de omgeving zullen worden verstoord, beschadigd of vernield.

De Flora- en faunawet staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan en daarmee aan het verlenen van de vrijstelling in de weg.

Commentaar auteur
Deze uitspraak over de invloed van art. 10 Flora- en faunawet op het verlenen van een vrijstelling art. 19 lid 1 WRO is van belang omdat de reikwijdte van artikel 10 voorzover ik weet nog niet erg duidelijk is. Bij het ministerie van VROM wordt gewerkt aan een amvb waarin vrijstellingen worden vastgelegd voor onder andere dit artikel. De rechter heeft nu al vast een piketpaal geslagen.
Artikel 10 F&F-wet bepaalt: "Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten." Ten opzichte van artikel 24, lid 3 Natuurbeschermingswet is 'opzettelijk' een nieuwe term, afkomstig uit de Vogelrichtlijn. Hoever reikt de bescherming van dat artikel?
Als je in de tuin gaat zitten, naast een struik waarvan je weet dat een merel er een nest heeft, is dat dan (voorwaardelijke) opzettelijke verontrusting?
In ieder geval is nu duidelijk dat het veranderen van de leefomgeving van een beschermd dier door een bouwwerk op te richten niet zonder meer als opzettelijke verontrusting wordt aangemerkt.

Als in dit geval was aangetoond dat de vaste rust- en verblijfplaatsen van de steenuil door de bouw of de aanwezigheid van het gebouw zouden worden verstoord, beschadigd of vernietigd, dan zou er een ontheffing ex art. 75, lid 5 F & F-wet gevraagd moeten worden. Bij een negatief antwoord op dat verzoek om ontheffing (en een negatief antwoord is wel waarschijnlijk, in dit geval) zou de F & F-wet vermoedelijk wél in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan. Er zou dan geen vrijstelling ex art. 19 WRO verleend mogen worden.

Aanvullend commentaar werkgroep
De Flora- en Faunawet heeft behoorlijk ingrijpende consequenties, met
name ook in de gemeentelijke praktijk van onderhoud en beheer van groen.
Vrijstelling van de ontheffingsplicht bij verstoring van beschermde
soorten is mogelijk als men een gedragscode volgt. Met medewerking van
de Vogelbescherming en het Bosschap is een gedragscode bosbeheer
opgesteld. Maar hoe zit het bijvoorbeeld met de Vlinderstichting die
niet genoeg middelen heeft om aan een gedragscode bij te dragen.
Er is een boekje van VNO-NCW over deze problematiek. Wellicht kan
VNO-NCW ook bijdragen aan het opstellen van gedragscodes. Zij hebben
immers vaak last van belemmeringen en zouden dus financieel kunnen
bijdragen aan een gedragscode.
Een gedragscode is een aparte figuur. Hij kan pas worden gebruikt als
de Minister van LNV hem heeft goedgekeurd. Hij geldt vervolgens generiek
voor degene die hem hanteert. De werkgroep vraagt zich af hoe het met de
handhaving van de code zit, naleving is immers een voorwaarde voor
vrijstelling van rechtswege. Hoe gaan deze (deregulerings-)
ontwikkelingen verder?